Talen:
Home » Alternatieven voor dierproeven » Niveau 1

Alternatieven voor dierproeven voor de veiligheidsbeoordeling van chemische stoffen in Europa

Alternatieven voor dierproeven Welkom pagina

Context - Voor de veiligheidsbeoordeling van chemische stoffen zijn meestal dierproeven nodig.

Er is evenwel een sterke stimulans, zowel van de regelgevers als het publiek, voor het gebruik van alternatieve methoden voor dierproeven.

Wat zijn die alternatieven en zijn ze effectief?


rapport geproduceerd in 2017 door Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA): " The use of alternatives to testing on animals for the REACH Regulation" 

  • Bron:ECHA (2017)
  • Samenvatting en details: GreenFacts
Laatste Update: 11 december 2018

Hoe wordt de veiligheid van chemische stoffen in de Europese Unie geregeld?

In de EU wordt het gebruik van chemicaliën gereguleerd door de REACH-verordening 1907/2006 van de Europese Unie. In die verordening worden de voorwaarden vastgesteld voor het gebruik van chemische stoffen op de Europese markt, ongeacht of die in consumptiegoederen aanwezig zijn, als grondstof of als tussenproduct in industriële processen worden gebruikt of als stof in onderzoekslaboratoria worden aangewend. Fytosanitaire en farmaceutische producten worden afzonderlijk gereglementeerd.

Volgens dat systeem moeten bedrijven de chemische stoffen die zij invoeren, produceren, gebruiken of verkopen registreren bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en de informatie verstrekken die nodig is om de veiligheid ervan voor mens en milieu te bepalen. Het is dan ook aan de gebruiker of verkoper om aan te tonen dat het product veilig is voor de volksgezondheid en het milieu.

Meer in het bijzonder, hoe wordt de veiligheid van chemische stoffen in de Europese Unie beoordeeld?

Om het inherente gevaar van een chemische stof1 te beoordelen, worden ongeveer 30 mogelijke standaardtoxische effecten beoordeeld, ook parameters genoemd, variërend van huidirritatie en acute toxiciteit tot carcinogeniteit en bioaccumulatie.

Voor elk van die effecten zijn er verschillende manieren om informatie te vergaren en in de context van de REACH-verordening worden ze aanpassingen genoemd:

  • een overzicht van de bestaande wetenschappelijke literatuur over de veiligheid van de stof;
  • een gevolgtrekking op basis van de beschikbare informatie voor een stof waarvan bekend is dat zij vergelijkbaar is;
  • een computersimulatie van het potentiële effect van de stof;
  • nieuwe proeven uitvoeren indien geen andere alternatieven beschikbaar zijn.

Momenteel is de belangrijkste bron van informatie afkomstig van experimentele in vivo-studies, waarvan een hoog percentage is uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van de REACH-verordening.

Wanneer er nieuwe proeven nodig zijn, zijn er twee mogelijkheden:

  • de effecten van het product op geïsoleerde cellen of kunstmatige weefsels testen;
  • dierproeven, indien er geen alternatief is voor een bepaald potentieel effect.

In dat geval moet (moeten) het bedrijf (de bedrijven) dat (die) de chemische stof registreert (registreren) bij de aanvraag toestemming vragen alvorens dergelijke dierproeven uit te voeren.

1 Bekijk de korte animatievideo: www.youtube.com/watch?v=PZmNZi8bon8  om de begrippen gevaar, risico en veiligheid te kennen en te onderscheiden

Waarom moeten dierproeven worden uitgevoerd?

Om te weten wat het potentiële gevaarlijke effect van een stof op de gezondheid van de mens of op het milieu kan zijn, moet de stof worden getest om te waarborgen dat de omstandigheden waaronder de personen die de stof zullen hanteren en gebruiken, zonder noemenswaardig risico en dus veilig zijn.

Sommige toxische gevolgen, met name effecten op de voortplanting en immunologische of carcinogene effecten, zijn nog steeds moeilijk te voorzien en te beoordelen aan de hand van zogenaamde in vitro-modellen, waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van geïsoleerde culturen in cultuur. Indien dierproeven noodzakelijk zijn om op dergelijke effecten te anticiperen, moeten die onder controle worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat zo weinig mogelijk dieren worden gebruikt die nodig zijn om zinvolle en interpreteerbare resultaten te verkrijgen.

Heeft de toepassing van de REACH-verordening in Europa geleid tot een vermindering van het gebruik van dieren in laboratoriumproeven?

Nu meer en meer nieuwe registratiedossiers bij het ECHA worden ingediend, is het absolute aantal nieuwe experimentele studies voor alle criteria gestegen. Dat kan betekenen dat, hoewel de registranten alle REACH-bepalingen gebruiken om onnodige dierproeven te vermijden, de beschikbare gegevens ontoereikend zijn om gevaarlijke eigenschappen op lange termijn correct te identificeren.

Met name voor chronische toxiciteitseffecten (zoals toxiciteit met betrekking tot de voortplanting, immunotoxiciteit en carcinogeniteit) is het aantal nieuwe experimentele studies of testvoorstellen evenwel minder groot dan het aantal ingediende registratiedossiers.

Al met al is slechts 11 procent van de informatiebehoeften die REACH oplegt voor de chemische stoffen die in dit verslag worden geanalyseerd (vanaf 2009) gepland met nieuwe experimentele studies op gewervelde dieren.

In werkelijkheid lijken de instrumenten die REACH ter beschikking stelt om onnodige dierproeven te voorkomen, goed te werken. De belangrijkste factor die daartoe bijdraagt, is de verplichting voor registranten om bij gebruik van dezelfde stof gegevens uit te wisselen en een gezamenlijk registratiedossier in te dienen. Zo worden voor elke stof testgegevens gegenereerd, verzameld en geordend in één gemeenschappelijk registratiedossier.

Daarnaast hebben registranten op grote schaal gebruik gemaakt van andere experimentele opties om aan de informatie-eisen te voldoen, met name in-vitro-proeven op huidcorrosie en -irritatie, proeven op ernstige oogletsels en -irritatie en proeven op huidsensibilisatie.

Andere opties omvatten het gebruik van relevante informatie over analoge stoffen om de eigenschappen van de doelstof(fen) in kwestie te voorspellen (de zogenaamde read across-aanpak) en computermodellen waarbij stoffen met soortgelijke of verwante structuren worden vergeleken (kwantitatieve structuur-activiteitsrelaties of QSAR).

Wat zijn de beperkingen van alternatieve testmethoden?

Uit de evaluatie van het ECHA blijkt dat veel aanpassingen aan alternatieve methoden te wensen overlieten wat betreft de kwaliteit van de verkregen gegevens. Met name gezondheidsparameters zoals toxiciteit op lange termijn of genetische toxiciteit en milieuparameters, zoals de toxiciteit voor vogels en vissen, bleken tekort te schieten.

Om de betrouwbaarheid en de wettelijke aanvaarding van die stoffen te verbeteren, zijn daarom aanvullende gegevens nodig. Met name over de absorptie-, distributie-, stofwisselings- en uitscheidingseigenschappen en over de mechanismen voor de toxiciteit van stoffen zijn gegevens vereist.

Nieuwe methodologieën kunnen benaderingen ondersteunen die gebaseerd zijn op het gebruik van toxiciteitsgegevens van een soortgelijke stof (de eerder besproken read across). Bij die benaderingen worden vaak direct relevante uitgangspunten gebruikt voor effecten op de mens (bv. op levercellen in cultuur).

Een van de grootste uitdagingen vandaag de dag is het integreren van de complexiteit van een organisme (vooral te vinden in o.a. stofwisselings- en eliminatieprocessen) bij het extrapoleren van effecten aan de hand van gegevens uit celculturen bijvoorbeeld.

Hoewel de read across-aanpak veelbelovend is, blijkt uit de evaluatie van het ECHA dat die benadering vaak nog onvoldoende wordt ondersteund en dat bewijsmateriaal vaak ontbreekt.

Wat doet het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) om alternatieven voor dierproeven te bevorderen?

Voor bepaalde informatie-eisen bevordert het ECHA de mogelijkheden voor een passende reeks alternatieve in-vitro-methoden. Dat is het geval voor o.a. huid- en oogirritatietests. Ook bevordert het een beter gebruik van de beschikbare gegevens in de registratiedossiers. Voor complexe beoordelingscriteria heeft het ECHA een read-across-aanpak gepubliceerd, die registranten in staat stelt hun toxiciteitsprognoses op die manier te verbeteren.

De vele bijdragen die door de ontwikkeling van de nieuwe methoden worden geleverd, kunnen de huidige alternatieve benaderingen ondersteunen en kunnen mogelijk relevantere informatie opleveren over het effect op de mens. Een van de uitdagingen voor het ECHA is ze op regelgevend niveau te brengen.

Daarnaast levert het ECHA ook een regelgevende bijdrage aan wetenschappelijke projecten en activiteiten op dat gebied en draagt het bij tot de ontwikkeling en bevordering van alternatieve methoden, met name via de activiteiten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).